Eigen reputatie weegt zwaar bij prioriteiten van toezichthouder

Bij de besluitvorming over prioriteiten houdt een toezichthouder sterk rekening met de eigen reputatie en met strategische overwegingen. Dit blijkt uit het proefschrift “Finding Food Fraud” Karen Gussow. Zij deed onderzoek bij haar eigen werkgever, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

De NVWA geeft doorgaans prioriteit aan voedselzaken die verband houden met ongeschikt en onveilig voedsel en met hoge illegale winsten, aldus Gussow tijdens de verdediging van haar dissertatie. Maar de dienst houdt ook rekening met haar eigen reputatie en allerlei interne overwegingen. “En die wegen soms eigenlijk zwaarder.”

Een toezichthouder moet niet alleen de capaciteit maar ook de bereidheid hebben om energie te steken in overtredingen, aldus Gussow. Als de middelen beperkt zijn, worden de eigen strategie en reputatie belangrijker. Zorgen over de reputatie blijken vooral te bestaan als de toezichthouder weet heeft van een overtreding en verwacht dat deze ook aan het licht zal komen. De interne notulen laten zien dat de NVWA niet het verwijt wil krijgen dat zij niet heeft opgetreden.

Spanning
Gussow constateert een spanning met het principe dat strafrecht alleen als laatste redmiddel (“ultimum remedium”) moet worden ingezet. De NVWA heeft dat principe wel in het beleid opgenomen, maar in de praktijk komt het nauwelijks expliciet aan de orde. En in een individuele zaak wordt ervan afgeweken als de strategie of reputatie op het spel staat.

IJsberg
Volgens Gussow moeten toezichthouders regelmatig evalueren hoe zij tot besluiten komen. Als een toezichthouder zich beperkt tot de makkelijkste manier – reageren op meldingen en routinematig toezicht – dan wordt alleen het topje van de ijsberg gevonden. Belangrijke zaken zijn moeilijker te ontdekken.

Drop-outs
Een toezichthouder met beperkte middelen heeft de neiging de ambitie te verlagen en prioriteit te geven aan onderzoeken met een hoge kans op succes. Uit het onderzoek blijkt een percentage “drop-outs” van 40 procent: er waren dan vermoedens van voedselfraude waarin de toezichthouder energie wilde steken, maar het detectieproces werd niet afgerond. Het bleek in die gevallen toch niet (meer) te gaan om een overtreding. Volgens Gussow blijkt hieruit ook dat middelen minder beperkt kunnen zijn dan een toezichthouder denkt. Maar bij de drop-outs horen ook zaken waarin het te moeilijk blijkt om het bewijs rond te krijgen.

Zie ook:

Categorieën:Geen categorie

1 replies

Plaats een reactie